Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide Joram: Span aan. En men spande zijn wagen aan. Zo toog Joram, de koning van Israel, uit, en Ahazia, de koning van Juda, een ieder op zijn wagen; en zij togen uit Jehu tegemoet, en vonden hem op het stuk [36][lands] van Naboth, den Jizreeliet. 36. Zie boven, vs.10.